dinsdag 7 juni 2011

Dada en visuele poezie


Dadaïsme is de absurdistische anti-kunst rond 1915 tot 1923. De voorloper op deze stroming was Marchel Duchamp (1887 tot 1968) met zijn “ready mades”.

Duchamp zocht dingen die op zichzelf ziet interressant zijn. En stelde dat ten toon. De objecten moesten zo neutraal morgelijk zijn. Maar doordat hij deze objecten tentoonstelde werden ze juist interressant ookal wilde hij dit niet.

Het concept vond Duchamp belangrijk. Hij onderzocht wat kunst eigenlijk is en wat het zou moeten zijn.

Hij ondertekende een Urinoir onder de naam R. Mutt., stuurde het op naar een tentoonstelling waarbij hij zelf in de jurie zat en kon zo de discussie over dit object en kunst openen.


Duchamp zei dat er 3 vormen van dada bestonden; anti dada, pro dada en neutrale dada.


Het dadaïsme onstond in Zürich als protest tegen de maatschappij die de Eerste Wereld oorlog kon voortbrengen. Hier werden happeningachtige

avonden georganiseerd door Hugo Ball, Jean Arp en Tristan Tzara.


Een voorbeeld van een klankgedicht van Hugo Ball, 1917;

zimzim urallala zimzim urallala zandibar zimzalla zam

elifantolim brussala bulomen brussala bulomen tromtata

veio da bang bang affalo purzamai affalo purzamai lengado tor

gadjama bimbalo glandridi glassala zingtata impoalo ögrogöööö

viola laxato viola zimbrabim viola uli paluji maloo



Dada had in Berlijn een grimmig en politiek karakter met Hannah Höch (1889 tot 1978) en Raoul Hausmann (1886 tot 1971) die collages maakten, tekenaar en schilder George Grosz (1893 tot 1959) en John Heartfield (1886 tot 1968), die fotomontages maakten.

Andere dadaïsten zijn; Man Ray (1890 tot 1976), die fotogrammen maakten, Max Ernst (1891 tot 1976) die frottages maakten, Hans Richter (1888 tot 1976), die een filmstudie deed in 1926, de kunstenaar van “merz”en het “ursonate” Kurt Schwitters (1887 tot 1948) en Theo van Doesburg (1883 tot 1931), I.K. Bonset, De Stijl.


Dada houd zich bezig ook bezig met visuele poëzie en klankgedichten. Bijvoorbeeld I.K. Bonset, Anthony Kok, Paul van Ostayen (1896 tot 1928). In de jaren ‘50 ontwikkelt zich de concrete poëzie. Het was poëzie dat experimenteel en de inhoud literair en gelijkwaardig was. Bijvoorbeeld bij Eugen Gomringer (1925) en Ferdinand Kriwet (1942).

In Parijs zal vanuit de voedingsbodem van dada het surrialisme ontstaan, waarin vooral onderwerpen als dromen, toeval en hallucinaties verkend worden.